De Noordse stormvogel, Fulmarus glacialis, is het meest mysterieuze wezen dat ik ooit heb gezien. Ik zag de mallemuk, de…
transformatie
Zo zag hij eruit, opa. Achterovergekamd haar, een langwerpig en zacht oor. Dunne lippen. Zijn duim met een grote geribbelde nagel kon ik van dichtbij heel goed bekijken als hij het voorleesboek vasthield. Altijd had hij tijd voor me en liet hij zijn goocheltrucs zien die nooit verveelden. De zwevende wandelstok, de limonadeglaasjes waaronder hij een cent liet verdwijnen. Ik snap nog steeds niet waar die cent nou bleef.
Ik was vijf jaar, toen ik op een ochtend hoorde dat hij dood was. Ik voel me niet zo lekker, had hij tegen oma gezegd. Toen was hij uit bed gestapt en dood neergevallen. Ik vond het knap van opa. Doodgaan. Dat was vast een hele moeilijke goocheltruc. Zijn lippen, zijn oor, zijn duim, ze zouden voor altijd op mijn netvlies blijven staan. Ik stelde me voor dat hij nu in de streepjes pyjama waarin hij doodging, achter de wolken woonde.
Ik keek veel in de lucht. Bij zonnig weer zag ik hem. Vanachter de schapenwolkjes schemerde een streepje van zijn broek. Of ik zag een wolk in de vorm van zijn oor en net zo zacht. Maar als er zware donkere wolken in de lucht hingen, dan was opa nergens te bekennen. Dan dacht ik aan onze avonturen op de grond. Aan die keer dat opa zei: ‘ We gaan naar Rauwerda!’ We gingen de achterdeur uit, langs het voetbalveld, liepen de Fonteinstraat door, we staken de Vrouwenpoortsbrug over.
Rau-wer-da, wat zou dat zijn? Een groot schip met drie hoge masten? Maar we liepen het schip voorbij en stapten een winkel binnen. Een winkel vol gereedschappen, ijzerwaren, borstels, manden, veters, ladders. Aan opa’s hand werd ik meegenomen heel ver de winkel in. Een grot in en donkere onderaardse gangen door. Het was er niet zo donker dat je helemaal niets meer kon zien. Schijven met gaten, zachte blokken, scherpe staven die je als indianenpijlen weg kon schieten. Nog verder gingen we. Dieper dan je het sprookjesboek in kon gaan, het boek achter opa’s duim met de geribbelde nagel. Ik liet me welwillend meevoeren naar de klompen-spelonk. Terug langs kettingen en touwen in alle soorten. Na een enorme klos ruwharig touw voor een reus werd het weer lichter. Daar was weer de houten toonbank met honderd laden, daar was weer de deur die rinkelde als hij open ging. De zon scheen. Ik keek naar mijn voeten. Wat een prachtige vuurrode klompjes had ik aan. In de verte ging de brug open. Om een groot schip met drie hoge masten door te laten.
Eerder gepubliceerd in de Leeuwarder Courant onder de titel Rau-wer-da..
Tussen 1997 en 2001 schreef Ra van der Hoek voor de zaterdag bijlage van die krant een wekelijkse column en maakte daar een tekening bij.
In 2024 wordt door Ra teruggeblikt op de afgelopen 35 jaar. In dit blog worden die herinneringen gepubliceerd.